Willem (Wijo) Kop is professor aan Tilburg University in het Department of Medical and Clinical Psychology, Tilburg School of Social and Behavioral Sciences. Zijn onderzoek richt zich op verbanden tussen vermoeidheid, mentale stress en depressie met hart- en vaatziekten. Hij richt zich daarbij voornamelijk op psychobiologische processen en gedragsfactoren.

Achtergrond

Wijo promoveerde aan de Rijksuniversiteit Limburg (tegenwoordig Universiteit Maastricht) in de Medische Psychologie aan de Faculteit Geneeskunde. Hij is voornamelijk actief in de velden van medische psychologie, psychosomatiek en gezondheidspsychologie. Het algemene doel van zijn onderzoek is het identificeren van biologische mechanismen waardoor psychologische factoren invloed kunnen hebben op het verloop van hart- en vaatziekten, en wat de rol hierin is van gedrag en levensstijl. Wijo was principle investigator van diverse studies gefinancierd door de National Institutes of Health. Daarnaast heeft hij verschillende prijzen ontvangen voor zijn onderzoek, waaronder een Early Career Award van American Psychosomatic Society in 1998, en Outstanding Contributions to Health Psychology Award van American Psychological Association in 2002.

Kun je wat vertellen over je onderzoek?

Mijn onderzoek gaat over de samenhang van psychologische variabelen, met name acute en chronische stress, met hart- en vaatziekten. In een aantal projecten induceren we acute stress, die overeenkomt met wat mensen in het dagelijks leven meemaken, en onderzoeken we hoe het hart en de fysiologie daarop reageren. Op die manier willen we kijken of we bewijs vinden voor de veronderstelling dat acute stress vaak vooraf gaat aan een hartinfarct. We kijken ook naar welke achterliggende variabelen zoals chronische stress en vermoeidheid, depressie en andere gezondheidsfactoren een rol spelen bij hart- en vaatziekten.

Op het gebied van de neurowetenschappen doe ik onderzoek naar de effecten van neurochirurgie op fysiologische maten zoals hartritmevariabiliteit en andere processen die met het centrale autonome netwerk (CAN) verbonden zijn. Verder ben ik betrokken bij onderzoek naar het neuropsychologisch functioneren van mensen met somatisch-symptoomstoornissen en patiënten die een beroerte hebben gehad.

In een andere lijn van projecten onderzoeken we of gezondheidsgedrag verbeterd kan worden met behulp van moderne technologie zoals apps en chatbots. We kijken daarbij niet alleen of we psychologische en gezondheidsvariabelen kunnen verbeteren, maar ook of dit zich vertaalt naar veranderingen in het ziekteverloop, dus of mensen dan ook minder vaak opnieuw hartproblemen ontwikkelen.

Wat vind je het meest interessant aan je onderzoekslijn?

Het meest interessant vind ik dat je in het lab dingen kan manipuleren die je in het dagelijks leven ook ziet. Ik ben daarnaast altijd op zoek om kenmerken van het klinisch beloop van een aandoening te ‘gebruiken’ om de rol van psychobiologische processen in de etiologie van ziektes te begrijpen. Als je bijvoorbeeld weet dat mensen met hartfalen binnen een jaar weer worden opgenomen voor een terugkerende gebeurtenis, kan je dat gebruiken om het effect van psychologische variabelen op hartfalen te onderzoeken. Het klinisch beloop van een dergelijke ziekte kan je dus gebruiken als een soort model van hoe ziektegerelateerde processen werken, met een focus op klinisch relevante uitkomstmaten.

Wat zijn je belangrijkste bevindingen geweest?

Er is veel literatuur over psychosociale variabelen zoals stress, depressie en ernstige vermoeidheid (uitputting) als voorspeller van hart- en vaatziekten. Er is ook uitgebreid onderzoek gedaan naar diezelfde psychosociale variabelen en dysregulatie van het immuunsysteem. Ik heb die twee onderzoeksgebieden met elkaar verbonden en gekeken naar in hoeverre het immuunsysteem een tussenliggende variabele is tussen psychosociale factoren aan de ene kant, en hart- en vaatziekten aan de andere kant. Bijna alle biologische processen zijn bi-directioneel, en dat is hier ook zo. Maar, ik ben vooral geïnteresseerd naar bewijs voor de richting psychosociale factoren – immuundysregulatie – hart- en vaatziekten. De psychosociale factoren blijken inderdaad deels via het immuunsysteem een effect te hebben op hart- en vaatziekten, hoewel deze ‘mediatie’ minder sterk is dan we aanvankelijk hadden verwacht.

Een andere belangrijke bevinding is dat mentale stress kortdurende ischemie, een tijdelijke verminderde bloedtoevoer naar het hart, kan veroorzaken. Dit gebeurt vaak zonder klachten. Een voorbeeld is dat bij mensen met een posttraumatische stressstoornis psychische factoren hartproblemen kunnen veroorzaken, zonder dat de persoon last heeft van typisch kenmerkende hartklachten.

Als alles mogelijk is, wat staat er dan op jouw wensenlijstje?

Ik denk dat het ontwikkelen van individuele veranderingen, in plaats van of naast één behandeling voor een grote groep patiënten, de volgende stap is in het optimaliseren van gezondheid. We kunnen moderne technologie al gebruiken, zoals apps en sensoren, en geïndividualiseerde interventies doen om te kijken of je ook kunt werken met geïndividualiseerde uitkomsten. Ik zou daarbij het liefst lichamelijke en psychologische factoren in het dagelijks leven meten en hun wisselwerking terugkoppelen naar patiënten of andere gebruikers. Nu is dat nog lastig om dat zo non-invasief mogelijk te doen. Als we sensoren zouden hebben om hersenactiviteit en stressgerelateerde hormonen in het bloed in het dagelijks leven te meten, dan kunnen we veel leren over mens-omgevingsinteracties, wat vervolgens aan ziekteprocessen gekoppeld kan worden.  Het uiteindelijke doel is dan om uit te zoeken hoe al die data gebruikt kunnen worden om tijdsgerelateerde oorzaak-gevolg patronen te detecteren om zo klachten en ziekteprocessen te begrijpen en uiteindelijk individueel-gerichte behandelingen te ontwikkelen.