Bijna een derde van de leerlingen in het basisonderwijs wordt wel eens gepest op school. Ongeveer 1 op de 14 kinderen wordt verscheidene keren per week gepest. Van de kinderen die opeenvolgende schooljaren wordt gepest, geeft slechts een klein deel aan dit aan iemand te hebben verteld. Er worden in Nederland veel verschillende anti-pestprogramma’s aangeboden op scholen, maar desondanks zijn er kinderen die langdurig gepest worden. Welke elementen van de interventies en eigenschappen van het kind dragen eraan bij dat sommige kinderen wel baat hebben bij een interventie en andere kinderen niet? Binnen NeuroLabNL wordt onderzocht of sociale cognitie hierin een rol speelt.
Grootschalig onderzoek
Vorig jaar verscheen een grootschalige studie, waaraan verschillende Universiteiten en onderzoeksinstellingen meegewerkt hebben, zo ook een aantal NeuroLabNL onderzoekers. Het doel van deze studie was om de effectiviteit van tien veelbelovende anti-pestprogramma’s in Nederland te onderzoeken. De uitkomstmaat was pesten en gepest worden zoals vastgesteld via rapportage door het kind zelf (aangezien pesten en gepest worden vaak verborgen blijft voor leerkrachten en ouders). Uit deze studie kwam naar voren dat de beste programma’s pesten in het basisonderwijs binnen een jaar sterk kunnen terugdringen, maar dat verscheidene programma’s geen aantoonbaar effect hadden. Uit een andere studie onder ruim 9000 kinderen die een ‘KiVa’ training krijgen –een programma dat bewezen effectief is – bleek dat de KiVa training het aantal slachtoffers van pesten vermindert en de algemene sfeer in de klas verbetert. Echter, een kleine groep (3.6%) blijft langdurig gepest en daar gaat het minder goed mee.
Sociale cognitie
Interventieprogramma’s bundelen elementen die samen werkzaam moeten zijn tegen pesten. Uit bovengenoemde onderzoeken werd nog niet duidelijk welke werkzame elementen (in of buiten een programma) pesten beïnvloeden. In een project van NeuroLabNL onderzoekt Sanne Kellij, promovenda aan de Rijksuniversiteit Groningen ‘sociale cognities’ van gepeste kinderen, als mogelijke factor voor het versterken van slachtoffers. Sociale cognities kunnen omschreven worden als 1) het registreren van sociale signalen, zoals emoties, handelingen of herinneringen, 2) het interpreteren van die sociale signalen en 3) het handelen of reageren op een signaal (zoals het met agressie reageren op een verkeerd geïnterpreteerde intentie van een ander).
Literatuuronderzoek
Uit een literatuuronderzoek naar sociale cognitie van pestslachtoffers waar Sanne mee bezig is komt onder meer naar voren dat er vooral veel onderzoek is gedaan naar hoe slachtoffers tegen leeftijdsgenoten aankijken (meer negatief; bijvoorbeeld minder te vertrouwen) en daarnaast zijn er relatief veel studies over wat voor intenties slachtoffers toeschrijven aan personen in ambigue situaties. Onderzoekers weten echter nog niet goed hoe gepeste kinderen sociale signalen interpreteren. Het lijkt dat gepeste kinderen sociale signalen in ambigue situaties vaker als vijandig of als afwijzend interpreteren. Het kan dat de negatieve interpretaties van slachtoffers komen doordat ze gepest worden, maar het kan ook dat een negatieve manier van reageren vreemd op andere kinderen overkomt en tot pesten leidt. Belangrijk hierbij is dat pesten een groepsproces is. Ook de andere kinderen interpreteren sociale signalen en trekken daar hun conclusies uit. Als kinderen hun sociale omgeving negatief interpreteren en negatief reageren op hun leeftijdsgenoten, staat dat hun mogelijkheden om nieuwe vriendschappen aan te gaan in de weg, wat er vervolgens toe leidt dat deze kinderen hun sociale vaardigheden niet goed kunnen ontwikkelen.
Tijdelijk versus blijvend gepest
Als onderdeel van NeuroLabNL gaat nu worden onderzocht welke mechanismen eraan bijdragen dat sommige kinderen wel baat hebben bij antipestprogramma’s en waarom sommige kinderen chronisch gepest blijven. Daarom zal er ook een MRI studie worden uitgevoerd waar de hersenmechanismen onderzocht worden in reactie op sociale signalen. Voor dit onderzoek zullen kinderen onderzocht worden waarvan de pestgeschiedenis gedurende een flink aantal jaren actief is bijgehouden op scholen waar het KiVa programma is ingevoerd. Op basis van die gegevens worden er drie groepen kinderen onderscheiden in de MRI-studie: kinderen die chronisch pestslachtoffer zijn, kinderen die geen pestslachtoffer meer zijn en kinderen die nooit slachtoffer zijn geweest. Een van de verwachtingen van de onderzoekers is dat degenen die baat hebben bij een interventie een andere sociaalcognitieve stijl hebben in vergelijking met chronisch gepeste kinderen. Daarnaast denken de onderzoekers dat een dergelijke sociaal-cognitieve stijl mogelijk gelinkt is aan hoe het brein op sociale informatie reageert.
Vicieuze cirkel doorbreken
Het is mogelijk dat gepeste kinderen hun sociale omgeving (foutief) negatiever interpreteren, al dan niet doordat ze in de eerste plaats gepest zijn, wat kan leiden tot een vicieuze cirkel. Of sociale cognitie inderdaad een rol speelt en van invloed is voor het doorbreken van de vicieuze cirkel wordt de komende jaren onderzocht binnen NeuroLabNL.