Geschreven door Anke Snoek & Dorothee Horstkötter – Universiteit Maastricht, Health Ethics and Society. In samenwerking met Ivo Stuldreher en Anne-Marie Brouwer van TNO.
Standpunten van wetenschappers en ethici
Ivo Stuldreher en Anne-Marie Brouwer van TNO (Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek) werken aan draagbare technologie (wearables) die de aandacht van een groep kan monitoren (deelproject 4 van NeuroLabNL). Bij leerlingen op school bijvoorbeeld, kunnen deze wearables hun huidgeleiding, hartslag en bewegingen in kaart brengen. Deze metingen zouden gebruikt kunnen worden om meer inzicht te krijgen in het verloop van de aandacht van de leerlingen gedurende de les. De hoop en verwachting is dat deze technologie op termijn de manier waarop we onderwijzen en leren kan verbeteren. Zie hier een filmpje over de technologie. Deze technologie zou ook bij leren op afstand ten tijden van COVID-19 belangrijke informatie kunnen verschaffen aan de docent.
Kijkend naar de maatschappelijke en ethische literatuur over een dergelijke technologie worden er echter ook veel vragen gesteld en zorgen geuit (zie dit artikel). Bijvoorbeeld: Wordt de privacy wel goed gewaarborgd, kunnen de data ook worden misbruikt? Wat als de technologie meer blijkt te meten dan vooraf bedacht, en onbedoeld een diagnostisch instrument wordt dat bijvoorbeeld depressieve stemmingen of aandachtsstoornissen registreert? Hoe verhoudt zich dit eigenlijk tot goede pedagogiek, zal technologie uiteindelijk de docent vervangen? Komt er niet teveel nadruk op aandacht als belangrijkste component van leren? Leidt deze ontwikkeling er niet toe dat ouders, leerlingen en docenten zich steeds meer blind gaan staren op ruwe data, terwijl juist een goede interpretatie van deze data cruciaal is?
Hoe verhouden de voor- en nadelen van deze technologie zich tot elkaar? Om hier meer inzicht in te krijgen zijn de technologen van TNO en neuroethici van de Universiteit Maastricht een samenwerkingsverband aangegaan. In een ethische sub-studie willen wij achterhalen welke ethische aspecten belangrijk zijn bij het ontwikkelen van een dergelijke technologie. Om dit te doen hebben we een focus-groep gesprek gevoerd met een groep 16-17 jarige leerlingen van het Johan van Oldenbarnevelt Gymnasium in Amersfoort. Welke voor- en nadelen zien zij zelf? Welke zorgen hebben zij of waar hopen zij op? Met 31 leerlingen hebben wij in debatvorm een levendige discussie kunnen voeren, met veel diepgang en af en toe de nodige hilariteit.
Standpunten van leerlingen
Leerlingen zagen wel degelijk meerwaarde van deze wearables, maar anders dan de onderzoekers vooraf hadden ingeschat op basis van de ethische literatuur. Ze zien de meerwaarde niet zozeer in het inzicht krijgen in hun eigen aandachtspanne, maar vooral op het vlak van het verbeteren van de pedagogische vaardigheden van docenten. Iemand zei bijvoorbeeld: “Je kan het ook op een manier gebruiken, dat als je ziet dat iemand constant gestrestst is in jouw les, en niet in andere lessen, dat je weet dat je achteraf nog wat extra aandacht aan die leerling moet geven. Zo van, wat vind je fijn in mijn lessen, en wat niet.” Er waren echter ook kanttekeningen: “Het is demotiverend voor de docent als hij ziet dat mensen in zijn lessen niet geconcentreerd zijn.” “Er is een druk op de docent om altijd maar een geweldige les te maken, maar sommige dingen kan je niet leuk maken.”
Leerlingen zijn verder gemengd over de vraag of docenten met de technologie wel inzicht zouden kunnen krijgen in hun behoeftes: “De leraar legt het bij de leerlingen [die kunnen zich niet concentreren], in plaats van zelf na te denken wat hij kan doen.” “Docenten weten niet altijd genoeg over ADD om te snappen waar concentratieverlies vandaan komt, en reageren er dan niet altijd adequaat op.”
Ook gaven leerlingen aan dat ervaren leraren deze technologie niet nodig hebben, deze leraren weten zelf ook wel of leerlingen geconcentreerd zijn of niet. Bovendien, een deel van de leraren kan wellicht niet goed uit de voeten met nieuwe technologie: “Ze snappen het digibord al niet”.
Andere punten die ook niet in de ethische literatuur te vinden zijn maar die door leerlingen wel nadrukkelijk werden genoemd is enerzijds de mogelijkheid dat bepaalde docenten deze technologie zouden kunnen misbruiken om een leerling onderuit te halen. “Sommige docenten kunnen dit gebruiken niet om de les te verbeteren, maar om individuen eruit te pikken en daarmee de draak te steken.”
Anderzijds stellen leerlingen ook dat ze het recht hebben om niet op te letten: “Als je als leerling niet wilt opletten, dan is dat je goed recht. Je bent als leerling oud en wijs genoeg om te bepalen waar je wel en niet op wilt letten.” Het is voor hen ook belangrijk om lol te hebben op school en ook tijdens de lessen; dit recht zou door de technologie in het geding kunnen komen – afhankelijk van wat er met de metingen gebeurt.
Conclusie uit de gesprekken met leerlingen
Wat we vooral uit deze ochtend meenemen, is dat voor leerlingen de nadruk voor een zinvolle inzet van deze technologie niet bij hen zelf ligt of bij inzicht in hun leerstijl, maar op het gebruik door onervaren docenten om hun pedagogische vaardigheden te verbeteren. Leerlingen hopen dat dit hun lessen interessanter kan maken.
Daarmee trekken leerlingen impliciet in twijfel of de wearables in lessen van ervaren docenten wel van toegevoegde waarde kunnen zijn, of dat het risico van misbruik door docenten dan te groot is. Als wearables breed geïmplementeerd zouden worden, en voor andere doeleinden dan onervaren docenten ondersteunen, wegen de voordelen mogelijk niet genoeg op tegen de nadelen: een inbreuk op de ‘mentale vrijheid’ van jongeren, dat is, hun recht om ook niet op te letten.