Bij een pester denken we snel aan een gemeen kind, dat belust is op macht. Als we met dit beeld in gedachten naar interacties tussen kinderen kijken, zie we echter niet het hele verhaal. Er is meer nuance nodig in de discussie, zodat we verschillende problemen kunnen herkennen en hier verschillende oplossingen voor kunnen vinden.
Pesten om populariteit
Als je kinderen vraagt waarom andere kinderen pesten, dan hoor je vaak terug dat pesters hun sociale positie willen versterken. ‘Ze pesten om populair te zijn. Meestal willen kinderen met de kinderen die heel populair zijn en stoer doen in een groepje.’ Veel school-brede (en effectief bevonden) anti-pest interventies spelen in op deze machtsmotivatie. Als andere kinderen niet mee gaan doen met de pester, maar het gepeste kind gaan helpen en steunen, valt de beloning voor de pester weg. Hierdoor zal het pesten verminderen. Deze aanpak laat positieve effecten zien, maar werkt niet even goed voor alle kinderen.
Pesten door provocatie
Als je kinderen die zelf pesten vraagt waarom ze pesten, dan krijg je een ander antwoord. Pesters geven vaak aan dat zij worden uitgedaagd of aangevallen en dat hun gedrag een reactie is op provocatie van anderen. Deze reactieve vorm van pesten komt niet overeen met het beeld van een gemeen kind. Het gaat om kinderen die boos reageren op (ervaren) onrecht van anderen of die wraak nemen omdat zij zelf werden uitgedaagd, gepest of beschuldigd. Deze kinderen vragen een andere aanpak. Onderzoek laat zien dat kinderen vooral inzicht moeten krijgen in de intenties van anderen, emoties moeten leren reguleren en leren constructief problemen op te lossen.
Pesten is een glijdende schaal
Het is misschien niet raadzaam kinderen als ‘pester’ aan te spreken, omdat er vaak meer aan de hand is en kinderen zichzelf meer als slachtoffer zien van de situatie. Als je kinderen direct vraagt of zij zelf pesten, zoals in dit onderzoek, geeft slechts een klein deel van de kinderen aan dat zij pesten (1%), terwijl een aanzienlijk deel aangeeft gepest te worden (16%) of zowel pest als gepest wordt (1%). Ook is er geen grote samenhang tussen wat kinderen zelf rapporteren over pesten en wat hun klasgenoten over hen zeggen. Deze cijfers zijn moeilijk met elkaar te rijmen en duiden erop dat kinderen hun eigen gedrag minder snel als pesten beoordelen dan anderen.
Als je kinderen geen directe vraag stelt over ‘pesten’, maar concrete vragen stelt over verschillend negatief gedrag krijg je andere cijfers. De meeste kinderen geven aan dat zij wel eens expres onaardig doen tegen anderen, bijvoorbeeld door iemand te negeren, uit te lachen, niet mee te laten spelen of pijn te doen. De mate waarin dit gedrag voorkomt bij veel kinderen is niet zo ernstig dat ze in de categorie ‘pester’ vallen, waardoor deze kinderen als ‘buitenstaander’ worden beschreven, terwijl ook zij zich soms schuldig maken aan negatief gedrag. In onderzoek trekken we vaak deze grenzen tussen kinderen om groepen te kunnen vergelijken. Dit impliceert dat je beide groepen goed kunt onderscheiden, terwijl het in werkelijkheid een glijdende schaal is.
Aandacht voor het grijze gebied
Als we in interventies alleen spreken over ‘pesters’ zullen veel kinderen zich niet aangesproken voelen, ook al doen zij wel eens iets onaardigs naar anderen. ‘De juf vond dat we pesten, maar het was gewoon een spel. En ik had maar één keer geduwd.’ Het is belangrijk dat kinderen hun eigen rol in verschillende sociale interacties leren zien en zich inleven in anderen. Hierbij moeten we het niet alleen hebben over ´pesten of plagen´, want vaak dekt dit de lading onvoldoende. Juist het grijze gebied tussen neutrale en negatieve situaties geeft interessante leermomenten. Soms is er ruzie, soms is er een misverstand en soms willen twee kinderen gewoon iets anders. Het helpt om met kinderen na te denken over wat zij in verschillende situaties kunnen doen en zeggen om escalatie te voorkomen en positieve interacties te bevorderen.
Tekst: Neeltje van den Bedem
Beeld: RODNAE Productions via Pexels
Meer weten?
Bekijk de NeurolabNL video: De complexe wereld van pesten
Download gratis ons informatieboek: ‘Onderwijs en veiligheid van jongeren: een samenwerking tussen wetenschap en maatschappij’
Literatuur en bronnen
Alsem, S. C., Keulen, J., Verhulp, E. E., Dijk, A., & De Castro, B. O. (2022). Capturing Mechanisms of Change: Weekly Covariation in Anger Regulation, Hostile Intent Attribution, and Children’s Aggression. Aggressive Behavior, 1, 9. https://doi.org/10.1002/ab.22019
Bouman, T., Van der Meulen,M., Goossens, F. A., Olthof, T., Vermande, M. M., & Aleva, E. A. (2012). Peer and self-reports of victimization and bullying: Their differential association with internalizing problems and social adjustment. Journal of School Psychology, 50, 759-774, doi: 10.1016/j.jsp.2012.08.004
Fluck, J. (2017). Why Do Students Bully? An Analysis of Motives Behind Violence in Schools. Youth & Society, 49, 567-587. Doi:10.1177/0044118X14547876
Runions, K.C., Salmivalli, C., Shaw, T., Burns, S., Cross, D. (2018). Beyond the reactive-proactive dichotomy: Rage, revenge, reward, and recreational aggression predict early high school bully and bully/victim status. Aggressive Behaviour, 44, 501– 511. Doi: 10.1002/ab.21770
Salmivalli, C., Laninga-Wijnen, L., Malamut, S.T., & Garandeau, C.F. (2021). Bullying Prevention in Adolescence: Solutions and New Challenges from the Past Decade. Journal of Research in Adolescence, 31, 1023-1046. Doi: 10.1111/jora.12688
Schoeps, K., Villanueva, L., Prado-Gascó, V.J. & Montoya-Castilla, I. (2018). Development of Emotional Skills in Adolescents to Prevent Cyberbullying and Improve Subjective Well-Being. Frontiers in Psychology, 9, 2050. doi: 10.3389/fpsyg.2018.02050
Van den Bedem, N.P., Dockrell, J.E., Van Alphen, P.M., Kalicharan, S.V., & Rieffe, C. (2018). Victimization, bullying, and emotional competence: Longitudinal associations in (pre) adolescents with and without Developmental Language Disorder. Journal of speech language and Hearing Research, 61, 2028-2044. Doi: 10.1044/2018_JSLHR-L-17-0429