Roger Adan is professor aan UMC Utrecht Brain Center, op de afdeling Translational Neuroscience. Daarnaast is hij wetenschappelijk adviseur bij Rintveld Eetstoornissenkliniek in Altrecht, Zeist, en gastprofessor bij Sahlgrenska Academy bij University of Gothenburg, op de afdeling Physiology/Endocrine bij Institute of Neuroscience and Physiology.

Achtergrond

Roger heeft medische biologie gestudeerd in Utrecht, en promoveerde op genregulatie van oxytocine en vasopressine (1992) aan het Rudolf Magnus instituut. Destijds werkte hij vooral aan in vitro systemen. In 2002 werd Roger hoogleraar moleculaire farmacologie. Gaandeweg deed hij steeds meer in vivo onderzoek, wat nodig was voor de vertaalslag naar klinische relevantie. De afdeling waar hij promoveerde (farmacologie) is gaandeweg overgegaan in de afdeling Translational Neuroscience van het UMC Brain center, waar hij nog steeds werkzaam is. Doordat hij werkte aan melanocortine receptoren en begin jaren ’90 werd ontdekt dat die belangrijk waren voor eetgedrag, evolueerde zijn onderzoek naar het ontrafelen van mechanismen die ten grondslag liggen aan eetstoornissen. Momenteel gebruikt zijn groep vooral molecular neuroscience technieken (fiber photometrie, chemogenetica, etc.) en zijn kennis op dat gebied vormde de basis voor zijn gasthoogleraarschap aan de universiteit van Gothenburg. Roger heeft meerdere beurzen en prijzen ontvangen, waaronder een NWO VIDI, de Rudolf Magnus Research Prize in 2003 en de SSIB Hoebel prize for Creativity in 2016.

Kun je wat meer vertellen over je onderzoek en de belangrijkste projecten waar je nu aan meewerkt?

Mijn groep draagt bij aan het ontrafelen van hoe neurale circuits gedrag mediëren. We kijken hiervoor in brede zin naar eetgedrag, omdat het een natuurlijk gedrag is waarvan al veel bekend is welke genen en circuits betrokken zijn, en welke als model kan staan voor het ontrafelen van meer complex gedrag zoals dat bijvoorbeeld verstoord is in de psychiatrie. Met dit onderzoek dragen we bij aan het begrijpen wat er fout gaat bij eetstoornissen als anorexia nervosa en bij obesitas.

Genetische variatie bij de mens vormt een startpunt te begrijpen hoe genen via cellen in neurale circuits bijdragen aan regulatie van eetgedrag. Humane genetica, chemogenetica, optogenetica, virale vector technologie, farmacologie, fiber photometrie en electrofysiologie en in vivo diermodellen worden hierbij gebruikt op geïntegreerde wijze. Hormonen als ghreline en leptine worden gebruikt als sleutels tot de circuits die eetgedrag aansturen. Een belangrijk doel is te begrijpen hoe leptine de activiteit van het dopaminerg systeem beïnvloedt. We zijn vooral geïnteresseerd hoe onrust en bewegingsdrang bij anorexia nervosa patienten tot stand komt. Veranderingen in energiebalans (laag leptine) en in het dopamine systeem spelen hierbij een belangrijk onderzoeksthema. We gebruiken momenteel de TRAP2 muis voor het bepalen welke hersencircuits geactiveerd raken bij diermodellen voor eetstoornissen. De TRAP2 muis geeft ons ook de mogelijkheid de betrokken hersencircuits te targeten met bijvoorbeeld chemogenetica. Dit stelt ons in staat de precieze rol van die hersencircuits te duiden.

Waarom is dit onderzoek belangrijk?

Er is nog maar weinig bekend over de neurobiologie onderliggend aan eetstoornissen zoals anorexia nervosa (AN). Ontrafelen van de neurale circuits draagt bij aan het verbeteren van behandelingen, door bijvoorbeeld met geneesmiddelen interventies op gedragsniveau te ondersteunen. Bij AN spelen metabole factoren (zoals laag leptine) een belangrijke rol bij het ziekteproces. Die metabole factoren vormen een sleutel tot het ontrafelen van mechanismen.

Wat zijn je ambities in je onderzoek?

Ik hoop bij te dragen aan het verbeteren van de behandeling van anorexia nervosa. Er zijn inmiddels veel geneesmiddelen in klinische trials geweest voor andere ziekten. Ik denk dat een aantal van die geneesmiddelen getest moeten worden (repurposing) voor effectiviteit bij AN. Daarnaast zal binnenkort een nieuwe GWAS (genome-wide association study) verschijnen (waaraan ik ook bijdraag) voor de diverse eetstoornissen wat een sterke basis kan vormen voor nieuw onderzoek. Ik verwacht dat genen betrokken bij het ontstaan van AN clusteren in bepaalde celtypen. Wij zijn klaar om met moleculaire neuroscience technieken de rol van die cellen in het ziekteproces te ontrafelen. In de toekomst verwacht ik dat het mogelijk zal worden chemogenetica toe te passen bij de mens. Immers de virale vectoren (AAV) zijn veilig genoeg en worden al toegepast bij andere ziekten. Het mooie van chemogenetica is dat alleen wanneer een geneesmiddel gegeven wordt dat de receptor activeert die je op een bepaald celtype tot expressie brengt, de activiteit van de cel wordt beinvloed. Zonder dat geneesmiddel gebeurt er niets. Dat maakt chemogenetica een veilig toepasbare vorm van gentherapie.