Wouter van den Bos is associate professor aan de Universiteit van Amsterdam, op de afdeling Psychologie. Daarnaast is hij als onderzoeker verbonden aan het Max Planck Institute for Human Development in Berlijn, en het Max Planck UCL Centre for Computational Psychiatry and Ageing in Londen.
Achtergrond
Wouter heeft een Master in Filosofie en Cognitieve Neurowetenschappen gedaan aan de Universiteit van Amsterdam. Daarna is hij gepromoveerd aan Leiden Universiteit in het gebied van de ontwikkelingspsychologie. Zijn onderzoek richt zich op de relatie tussen hoe hersenen zich ontwikkelen tijdens de puberteit, en gedragsveranderingen in die periode. Hij onderzoekt hoe veranderingen in functie en structuur van de hersenen gelinkt zijn aan verschillende soorten gedrag, zoals risicogedrag, sociaal gedrag, en aan hoe keuzes gemaakt worden. Hij heeft meerdere beurzen ontvangen om zijn onderzoek uit te voeren, waaronder een NWO VIDI en een ERC Starting Grant in 2018.
Kun je wat meer vertellen over je onderzoek en de belangrijkste projecten waar je nu aan meewerkt?
Het grootste project waar we nu mee bezig zijn is het Social Smart project. Dit gaat over hoe jongeren elkaar beïnvloeden in gedrag, keuzes, en het vormen van meningen. We weten al dat invloed van anderen een belangrijke rol speelt in hoe tieners zich ontwikkelen en wat ze doen. Wat wij toevoegen is dat we kijken naar echte sociale relaties en netwerken op de middelbare school. Veel van de onderzoeken tot nu toe werden gedaan in een lab, zonder echte interacties, of met onbekende en anonieme anderen. Tijdens mijn promotie-onderzoek heb ik bijvoorbeeld gekeken naar het nemen van sociale beslissingen, eerlijkheid en vertrouwen tussen mensen, maar dit werd altijd individueel onderzocht. Maar in het echte leven overleg je met anderen als je een keuze moet maken, of vraag of zie je wat een ander doet. Deze sociale component mist in het lab. En als je kijkt naar de invloed die jongeren op elkaar hebben, is het belangrijk waar de invloed vandaan komt. Of dit van een vriend komt, of niet van een vriend, waar uit het sociale netwerk de invloed vandaan komt, en waar je zelf bent in dit sociale netwerk. Daarom zijn we naar scholen toe gegaan, en hebben we deze netwerken in kaart gebracht. We hebben de jongeren in hun groep geobserveerd en eigenlijk bij elke persoon onderzocht hoe zij beïnvloed werden in hun gedrag, keuzes, en vorming van meningen door anderen uit de groep, en dit gekoppeld aan hun plek in het sociale netwerk.
Wat zijn de belangrijkste bevindingen uit je onderzoek?
Een component die belangrijk blijkt in hoeveel invloed mensen op elkaar hebben is sociale afstand. We hebben daarbij gekeken naar objectieve en subjectieve afstand. Objectieve afstand is het aantal stappen in een netwerk, bijvoorbeeld een vriend, of een vriend van een vriend. Invloed neemt snel af met afstand, van iemand 3 stappen weg, dus een vriend van een vriend van een vriend, maakt het eigenlijk niet zoveel uit wat diegene zegt of doet. Daarnaast heb je subjectieve afstand, dit is hoe dichtbij iemand zich tot een ander voelt. Dit is ook een goede voorspeller van hoeveel invloed die persoon heeft. Wat ook belangrijk blijkt, is hoe erg het gedrag of een mening van een ander verschil van die van jou. Als iemand een heel andere mening heeft, ben je daar vinder vatbaar voor en vind je dat minder belangrijk. Maar als het gedrag of de mening wel verschilt maar niet zoveel, dan schuif je met je eigen gedrag of mening daar naartoe op.
Ook hebben we gekeken naar wat voor soort mensen veel invloed hebben op anderen. Populaire jongeren zijn bijvoorbeeld erg invloedrijk, ook als ze niet dichtbij in het netwerk staan. Ook mensen die gezien worden als slim hebben invloed. Dit sluit aan bij ons idee van social smart: naarmate we ouder worden, worden we slimmer in het gebruik maken van sociale informatie. Jongeren zijn hier al heel goed in, zeker als ze zelf mogen bepalen van wie ze zien wat iemand doet of vindt. Dan kiezen ze er juist minder vaak voor om te zien wat populaire leeftijdsgenootjes doen, en hebben die ineens minder invloed, terwijl slimme mensen dat wel houden.
Wat zijn je ambities in je onderzoek?
Nadat het project op school is afgerond, wil ik ook de onderliggende processen in het brein onderzoeken. Eerst moeten we laten zien dat verschillende sociale relaties verschillende impact hebben op gedrag van jongeren. Dan wil ik ook kijken naar de onderliggende mechanismen: hoe werkt de weging van sociale informatie, en kunnen we bijvoorbeeld sociale invloeden voorspellen door te kijken naar de representatie van sociale netwerken in het brein? Kunnen we de afstand tot een andere persoon in kaart brengen op basis van hersenactiviteit, en voorspelt dit de invloed van die persoon op gedrag en keuzes?
Daarnaast is een andere ambitie om onze bevindingen uiteindelijk terug te koppelen aan de jongeren. Ik wil dit graag op een leuke manier terugbrengen naar het klaslokaal, bijvoorbeeld via een module om een les omheen te bouwen: laten zien hoe de invloeden in hun sociale netwerk gaan, hoe ze het kunnen begrijpen en hoe ze die sociale informatie kunnen gebruiken.
Hoe denk jij dat hersenonderzoek kan bijdragen aan het verbeteren van onderwijs?
De bijdrage van hersenonderzoek is denk ik nog te indirect. Er is nog veel te leren over hoe de hersenen werken, en er is nog veel onderzoek nodig naar de relatie tussen gedrag en hersenactiviteit, voordat inzichten in hersenmechanismen daadwerkelijk kunnen bijdragen aan de kwaliteit van onderwijs. Resultaten uit onderzoek op gedragsniveau kunnen we al wel toepassen. Ik werk bijvoorbeeld momenteel aan een project over leren, en hoe leren wordt beïnvloed door anderen in de klas. De focus ligt hier op peer learning: leerlingen leren aan elkaar en helpen elkaar met schoolwerk. Wij laten zien dat je sociale relaties kan gebruiken om te kijken waar leerprocessen geoptimaliseerd kunnen worden. Het sociale netwerk in kaart brengen is bijvoorbeeld nuttig voor het versterken van sociale cohesie, wat belangrijk is voor de algemene sfeer in de klas, wat weer bijdraagt aan leren. Peer learning kan daar ook weer bij helpen, doordat er een band tussen mensen kan ontstaan of versterken.